Het traject en ontwikkelingskosten van een medicijn voor SCA1
De ontwikkeling van een medicijn kent vele fasen en aan elke fase zijn kosten verbonden. Deze fasen en kosten worden kort beschreven voor SCA1.
Laboratoriumfase 1
Tijdens deze fase in het laboratorium worden de ontwikkelde antisense oligonucleotiden (kandidaat medicijnen) getest in kleine hersencellen die, via de afname van huidbiopten van SCA1 patiënten, worden verkregen en gekweekt. In de gekweekte kleine hersencellen worden de diverse antisense oligonucleotiden beoordeeld of ze datgene doen waarvoor ze ontwikkeld zijn. We hopen aan te kunnen tonen dat er dan minder tot geen fout eiwit meer wordt aangemaakt en er minder tot geen klonteringen meer worden gevormd in de gekweekte kleine hersencellen. Als dit het gewenste resultaat oplevert dan hebben we een zogenaamd “in vitro proof of concept” (we hebben voldoende bewezen dat de theorie klopt in het laboratorium in een niet-levend organisme). Dit onderzoek wordt uitgevoerd door een gepromoveerd wetenschappelijk onderzoeker (post-doc). De verwachting is dat dit onderzoek ca. 2 jaar zal duren. De salariskosten moeten worden gefinancierd en daarnaast zijn er materiële kosten van het onderzoek in het laboratorium.
De begroting ziet er als volgt uit:
- Salariskosten Post-doc (2 jaar): € 110.000,–
- Maken van stamcellen uit afgenomen huidbiopten: € 24.000,–
- Materialen voor het kweken van kleine hersencellen: € 20.000,–
- Productiekosten van de antisense oligonucleotiden: € 6.000,–
De totale kosten van deze Laboratoriumfase 1 voor SCA1 bedraagt € 160.000,– en gaat starten aan het LUMC als er minimaal € 150.000,– gefinancierd kan worden.
Laboratoriumfase 2
Als laboratoriumfase 1 goede resultaten geeft dan volgt opnieuw een laboratoriumfase maar dan worden de ontwikkelde antisense oligonucleotiden uitgetest in een levend organisme (proefdier). Dit is verplicht voordat een antisense oligonucleotide uitgetest kan en mag worden in patiënten. Officiële instanties, de FDA (Food & Drug Administration voor USA + Canada) en EMA (European Medicines Agency) zien hier streng op toe. We zullen dus moeten bewijzen in een dierlijk model dat de antisense oligonucleotide ook effectief is en welke dosis nodig is. Ook wordt er dan al naar eventuele bijwerkingen gekeken. Als deze fase het gewenste resultaat oplevert dan hebben we een zogenaamd “in vivo proof of concept” (we hebben voldoende bewezen dat de theorie ook klopt in een proefdier). Voor SCA1 is op dit moment voor het onderzoek in een proefdier nog geen goed proefdier aanwezig. De ontwikkeling hiervan door het LUMC duurt 1 jaar en kost € 50.000,–. Ook deze kosten zullen gefinancierd moeten worden.
De totaal te financieren kosten voor Laboratoriumfasen 1 en de ontwikkeling van een goed proefdier bedragen € 210.000,–. Ook aan het uitvoeren van het onderzoek in proefdieren zijn kosten verbonden, deze zullen later nader worden gespecificeerd en zijn mede afhankelijk van de op dat moment geboekte resultaten.
Het vervolg na positieve resultaten in de laboratoriumfasen 1 en 2
Met positieve resultaten in Laboratoriumfase 1 en 2 kan de ontwikkeling van een medicijn verder worden opgepakt door de farmaceutische industrie. Het medicijn zal dan eerst verder doorontwikkeld moeten worden voordat het uitgetest mag worden in geselecteerde SCA1 patiënten. Deze zogenaamde preklinische fase (in proefdieren) dient er voor om toxicologische data te verzamelen (is de antisense oligonucleotide wel of niet giftig en bij welke dosis).
Het uittesten in patiënten (klinische studies) is een zeer zorgvuldig traject (betrokkenheid van FDA en EMA) en kent ook weer diverse fasen. Het medicijn heet vanaf het uittesten in patiënten een experimenteel medicijn. Momenteel zijn er heel veel farmaceutische bedrijven die zich focussen op klinische studies voor zeldzame ziekten. Deze klinische studies zijn erg duur (van tientallen miljoenen tot wel 100 miljoen euri) en worden dan ook door de farmaceutische industrie gefinancierd. Voor zeldzame erfelijke ziekten zien de diverse fasen van klinische studies er als volgt uit:
Klinische studie fase 1: gedurende deze fase wordt de dosis vastgesteld en wordt er met name gekeken naar de veiligheid van het experimentele medicijn, of er geen ernstige bijwerkingen zijn en of het goed verdragen wordt. Voor zeldzame erfelijke ziekten wordt deze fase meestal uitgevoerd bij ca. 10 – 30 patiënten. En omdat het bij erfelijke ziekten niet eerst uitgetest kan worden in gezonde vrijwilligers noemt men deze studie een klinische fase1/2 studie waarbij het meerendeel van de patiënten die deelnemen de antisense oligonucleotide krijgt toegediend en de overige patiënten die deelnemen een placebo krijgen toegediend. Arts en patiënt weten niet of een antisense oligonucleotide of placebo wordt toegediend. Na afloop van de klinische studie worden de resultaten beoordeeld en bekend gemaakt wie de antisense oligonucleotide toegediend heeft gekregen en wie de placebo.
Klinische studie fase 2: de dosis is vastgesteld in fase 1 en als er geen ernstige bijwerkingen zijn opgetreden in fase 1 dan wordt de klinische studie uitgebreid met meer patiënten en wordt er opnieuw naar bijwerkingen gekeken maar nu ook naar de effectiviteit van de antisense oligonucleotide.
Klinische studie fase 3: bij positieve resultaten in fase 2 wordt de studie uitgebreid met opnieuw meer patiënten met opnieuw de focus op bijwerkingen maar nu speelt de effectiviteit van de antisense oligonucleotide een zeer belangrijke factor.
Alle resultaten van de klinische studies moeten voorgelegd worden aan de FDA en EMA. Deze instanties beoordelen de klinische studies en oordelen of uiteindelijk de antisense oligonucleotide geregistreerd wordt als medicijn. Als dit het geval is dan kan het voorgeschreven worden aan die patiënten waarvoor het bedoeld is.
Het traject van de klinische studies is een bijzonder lang traject en kan wel 8 tot 15 jaar duren. Ook zijn er experimentele medicijnen die onderweg sneuvelen tgv bv ernstige bijwerkingen of toch niet effectief (genoeg) blijken te zijn.